Graag zou ik geloven
Waar ik de jungle in werd gezogen
In de verlaten stad Tikal
Achter mij voelde ik de aanwezigheid
Van de gevederde slangengod Kukulcán
Onhoorbaar verlokkingen lispelend
In de lipide duisternis
Vanaf de vochtige stenen tempelrand
Steunden mijn voeten in de diepte
Onder sliertig klamme luchten
En een eeuwenoude eeuwigheid
Gaapte mij aan
Pulserend als een diepgroene oceaan
Onder het oppervlak
Riepen de geofferden mij
Ik zag maar zag mijzelf niet meer
Vergat mijzelf en vegeteerde
Verdween willoos in het Al
En binnen in mij kolkte
De grote god Kukulcán